HERKOMST
Aloë is een vetplant uit de Affodilfamilie en groeit al miljoenen jaren op het Arabisch Schiereiland. Er zijn zo’n 300 soorten. Als woestijnplant moet Aloë overleven in een extreem klimaat, daarom maakt hij wel 75 stoffen aan die hem daarbij helpen. Als een blad beschadigd raakt, zal de ‘wond’ zich bijvoorbeeld meteen dichten met stollend sap, om zoveel mogelijk vocht binnen te houden, net als bij mensen.
De werkzame stoffen van Aloë blijken ook heilzaam te zijn voor mensen. De oude Egyptenaren noemden het al ‘de onsterfelijkheidsplant’. De eerste omschrijving in Europese geschriften stamt uit 1655. Aloë komt tegenwoordig ook voor in landen rond de Middellandse Zee, Indonesië, Mexico en de Cariben.
SYMBOLIEK
Het sap van Aloë is een populair ingrediënt in cosmetica en huidverzorgingsproducten, Cleopatra en Nefertiti maakte er al gebruik van. De naam komt van het Arabische ‘Alloeh’ wat ‘glanzende, bittere stof’ betekent. Dat slaat op de verkoelende gelachtige vloeistof in de bladeren. ‘Vera’ wil zoveel zeggen als ‘de enige echte’. In Arabië wordt Aloë ook wel ‘saber’ genoemd, dit betekent ‘geduld’. Het is een trage groeier, maar de plant gaat wel generaties lang mee en gaat vanzelf bij de familie horen.